- Synchroon kunnen tellen tot tenminste 10
- Het indirect vergelijken door afpassen (lengte) en uitscheppen (inhoud) met natuurlijke maat of standaardmaat en de daarbij behorende taal kunnen gebruiken (korter, langer, breder etc.)
- Zich kunnen oriënteren in een bekende ruimte en het daarbij hanteren van oriënteringsbegrippen als voor, achter, dichtbij, naast etc.